Over die stemmen...
Ja. Die heb ik mijn hoofd. Daar beginnen mijn verhalen mee, iemand roept iets, blijft maar in mijn hoofd / aan mijn hoofd doorzeuren, houdt niet op. Het roepen wordt steeds harder en duidelijker tot ik uiteindelijk besef wie de stem is: een personage. Wat 'ie wel: Zijn/haar verhaal vertellen.
De stem van Thomas was heel duidelijk, later kwam er een andere stem bij. Het bleek Fleur en het bleek dat zij bij elkaar hoorden. Hoe? Dat merkte ik gaandeweg het schrijven van Dodenweg.
Schrijven is schrappen, is het adagium, maar volgens mij is schrijven ook luisteren.
Luisteren naar die stemmen.
Luisteren naar het verhaal.
Luisteren ook naar je hart.
Waar je niet naar moet luisteren? Naar het gezeur. Naar die innerlijke criticaster die maar blijft zeiken: 'Dit is helemaal niets... En zal ook nooit iets worden ook... Wat denk je nou? Dat jij kunt schrijven?'
Dat stemmetje. Volgens mij heeft iedere schrijver daar wel last van, toch?
Schrijven is dus luisteren. En schrijven is vertalen. De beelden in je hoofd, de verhalen van de stemmen. Hoe vertaal je die nu exact op papier? En wanneer is een omschrijving simpelweg mooischrijverij?
Ik vind het lastig. Ik probeer de beelden die ik heb in mijn hoofd, zo goed mogelijk over te brengen op papier. Omschrijf wat ik zie, wat ik voel, wat mijn personages doormaken. Is dat mooischrijverij? Als je gebruikmaakt van een vergelijking? En van een overdrijving?
Bij Dodenweg maakte ik het mezelf extra moeilijk. Dit moest een thriller worden, geen liefdesverhaal met smachtende blikken en volle lippen waaruit een zucht onsnapt als de ander voorbij komt. Een spannend verhaal... En toch... Werd het weer een liefdesverhaal.
Zonder mooischrijverij hoop ik. Maar wel mooi geschreven...
Hoe ik schrijf?
Nou...
Zo:
(vanuit het perspectief van een slachtoffer)
De
deur ging open. Als ze de kracht nog had, zou ze ineen gekrompen
zijn. Maar haar kapotte lichaam weigerde dienst.
Waarom
was hij er nu alweer?
Ze
had rust nodig. Rust om te helen. De tijden tussen zijn bezoeken
waren altijd hetzelfde geweest, gokte ze. Altijd als de dorst teveel
werd, de pijn te heftig, kwam hij terug. Met water. Met zijn handen.
Met...
Nu
was hij er alweer.
Hij
knielde naast haar neer en streek voorzichtig langs haar
dichtgeslagen linkeroog. De zwelling was gezakt, van haar wenkbrauw
naar haar ooglid. Door een spleetje zag ze wazig de contouren van het
monster dat haar vasthield. Het monster dat verdacht veel op een
normaal mens leek. Maar geen mens kon een ander dit toch aandoen?
Gillen.
Ze wilde gillen. Schreeuwen. Razen. Dat hij van haar af moest
blijven. Ze wilde net zolang gillen tot ze geen stem meer overhad,
net zolang tot iemand haar hoorde en haar kwam weghalen uit deze hel.
Dit
was de hel.
Maar
er kwam geen geluid over haar kapotte lippen. Alleen een zuchtje
ingehouden adem ontsnapte toen hij opnieuw met zijn vingers over haar
wang gleed.
“Liefje,
het spijt me. Onze tijd samen,” zijn adem stokte even, maar hij
herstelde zich snel, “onze tijd samen zit erop. Het is niet dat ik
niet om je geef, maar jij bent klaar. Af. Perfect. En zij? Aan haar
is nog zoveel te doen. Snap je?”
Verwachtte
hij echt een antwoord van haar? Ze kreunde opnieuw.
“Shhh...
Het is goed zo. We hebben het fijn gehad toch? Jij bent nu perfect.
Ik kan je laten gaan.”
Zijn
stem trilde toen zijn vingers over haar hals gleden.
Toen
kwam het besef.
Iedere
vezel in haar lichaam gilde in paniek.
Ze
ging sterven.
en zo
(een fragment uit Dodenweg, waarin Fleur zich irriteert aan haar chef).
“Ik
zou...”
Drammers
keek haar aan. Zijn wenkbrauwen omhoog getrokken op zijn varkenskop,
de rimpels die het vet op zijn voorhoofd omhoog stuwden. Fascinerend,
hoe iemand zelfs dik kon zijn op zijn voorhoofd. Fleur schudde de
gedachte aan wegzakkende rimpels weg. Ze wilde zeggen dat ze wel een
voorverhaal zou kunnen schrijven over de agressieve acteur, maar
bedacht zich. Hij was chef, het was zijn probleem als de krant niet
vol kwam. “Nee... Laat maar. Dat is pas vrijdag.”
Gelukkig
dramde Drammers niet door. Fleur schoof achter haar bureau en deed of
ze druk was met de zittingsstukken die ze inmiddels al gelezen en
gesorteerd had. Dat haar telefoon ging, was bijna een vervelende
onderbreking van haar poging zich druk aan het werk te houden.
“Mevrouw
Benedictus? U spreekt met Jeanet Huissen. Wij hebben gisteren met
elkaar gesproken?”
Shit.
Ze had beloofd de vrouw terug te bellen, maar was haar compleet
vergeten.
“Ja.
Ja. Natuurlijk. Sorry, het was erg druk vandaag...” De leugen
vormde zich moeiteloos als antwoord. Even spiekte ze naar Drammers,
die haar nauwlettend in de gaten hield.
En jij, Ellen. Maak jij je schuldig aan mooischrijverij, of schrijf je gewoon mooi?
Laat eens een fragmentje lezen uit Spel!